Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Natuur


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 10
Natuur


‘Toen op Aruba eenmaal bekend was, dat er goud in de grond zat, vaardigde het gouvernement een wet uit, dat zij die in de wildernis vee hadden lopen, een speciaal verlof moesten halen, en er werden wachten aangesteld, die het particulier goudzoeken moesten verhinderen. Een man Disjef genaamd, verzorgde zijn geiten in de mondi en was in het bezit van een permit; maar hij kreeg van de wachter niet eens de kans zijn papier te tonen; hij werd meteen neergeschoten. Die plaats heet nu nog Disjef. Op Urataka liet het gouvernement zelf naar goud graven onder toezicht van bewakers; die moesten voorkomen dat arme mensen wat goud zouden meenemen. Maar ze wisten er wel raad op, ze slikten het in. Zo streng waren in die dagen de wetten op het goud zoeken.’ (B2644)
 
‘Bij de berg Papilon zochten de mensen ook veel naar goud. Eens kwam daar een Venezolaan, die ook wou graven, maar hij bezat schop noch houweel. De Arubanen wilden hem geen gereedschap geven, maar een leende ze hem toch voor de tijd dat hijzelf ging rusten. De man ging graven in een plan dat anderen hadden opgegeven. Hij kwam zand tegen en daaruit viel een heel mooie steen. Hij liep er meteen mee naar de mannen en vroeg hen of dat misschien goud was. Het was goud, maar de mannen ontkenden, het, in de hoop dat hij de steen zou weggooien. Hij echter zei: “En toch neem ik hem mee”, en hij ging heen en kwam niet meer terug.’ (B2646)
 
Chico van Veeris zegt: ‘Van putten graven weet ik alles, want dat was mijn vak. Normaal vind je water op 7 à 9 armwijdtes diep. Kom je aan een ader, dan maak je die dicht en graaft verder totdat je er drie hebt. Dan maak je ze alle drie open en de put loopt in tien minuten vol. Ben je op vijf braza diep, dan ga je ’s morgens vroeg in de schacht tegen de wand staan en voelt met je vingers. Die wanden zweten. Zit er brak water in de grond, dan hebben die wanden een laagje zoutstof, je kunt het proeven. Je hoeft niet verder te graven.
 
Aan de voet van een berg en dichtbij de zee, vind je zoet water. Groeit er pam di djabel, dan weet je het zeker; want die heeft wortels die 6 à 7 braza diep naar beneden dringen en van grondwater leven. Stoot je op klei, houd dan maar meteen op, want onder klei zit geen water; water zit in licht gekleurd gruis. In Hato is een putje met een gat iets groter dan een vuist, maar er staat zoet water in. Jaren her gingen veel mensen er water halen.’ (A548-551)
 
‘Telkens als een grote witte vogel zijn voedsel komt zoeken in de hoge rotsen van de Zwarte Berg, kun je er zeker van zijn dat het zal gaan regenen.’
 
‘Wolken boven Klein Curaçao brengen altijd regen voor Curaçao.’
 
‘Vissers kennen een teken van zeer zware regen: als de zee gaat rollen van onder af, rondzeilu abao, zodat het zand van de bodem naar boven komt; en dan eten de vissen niet.’ (B1752)
 
‘Als je aan de voet van een berg woont, weet je tevoren wanneer het gaat regenen; je moet goed luisteren en dan hoor je de berg brommen. Oude knoekmensen kijken naar de geiten, die komen eerder naar de koraal. Als je aan het strand een lucht van vissen ruikt, gaat het ook regenen.’ (B1750)
 
Een oude man: ‘Ruim veertig jaar geleden heeft het eens zo hard geregend, dat …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.