Volkskunde van Curacao, Aruba en Bonaire

Paul Brenneker

Dood


Door: Paul Brenneker  | Publicatiedatum: SAMBUMBU Deel 10
Overlijden


‘Kechi is naar de noordkust gegaan om te vissen en is er verdronken; het is erg, maar ik wist het al. Gisteren lag ik wat te rusten en zag Kechi zo voor me staan, hij kwam op bezoek. Ik ben meteen gaan kijken naar mijn man, want misschien had ik me in de persoon vergist; maar nee hoor, die was gewoon aan het werk. Later zag ik Kechi weer.’
 
‘Mijn moeder had flam de roos, was nog niet helemaal genezen en ging toen condoleren bij een bevriende familie. Dat betekende haar dood. De flam de roos sloeg bij haar naar binnen, haar lijk bloedde uit de neus.’
 
‘Zodra iemand overleden is, steekt men een kaars aan, al is het maar een stompje, in de hoek van de sterfkamer; ook wel een klein petroleumlampje. Dit moet op de vloer staan en negen dagen achtereen blijven branden.’
 
De radio kondigt het overlijden aan met de gewone voor- en achternamen, en daarna ‘beter bekend als Doei van taxi no. zoveel, Trij die rozen kweekt, Pachi die werkt bij Palais Oriental.’
 
Oudtijds legden sommige mensen in hun huis een plafond van zeer degelijke planken om bij een sterfgeval zeker materiaal bij de hand te hebben voor het timmeren van een doodskist.
 
‘Als ik een feest organiseer, nodig ik veel mensen uit, en van alle groepen, ook Makamba’s en Engelsen; want als ik word begraven krijg ik die allemaal achter mijn lijk aan.’
 
‘Fredo was getrouwd, maar had geen kinderen. Hij ging varen, en kwam zo nu en dan weer thuis bij zijn vrouw. Op een avond zat hij aan boord op het dek een pijp te roken, toen iemand hem bij zijn tenen pakte en gromde. Hij herkende de persoon niet als medematroos. Een dag later kwam hij thuis en vond zijn vrouw op een stoel zitten, maar ze zei niets. Wat hij haar ook vroeg, er kwam geen antwoord. Hij naar de pastoor. Die kwam en zei: “De vrouw is dood.” Toen de pastoor weg was, maakte hij haar de ogen open, en toen zei de vrouw: “Ik heb je willen vertellen, dat ik dood zou gaan.” Daarna gingen haar ogen voorgoed dicht.’
 
‘Men brandde op Curaçao kalk, die voor twee gulden per zak werd verkocht. Iedereen kocht het om een stenen huis wit te kalken. Ook voor een dode gebruikte men kalk. Men stopte kalk, vermengd met een beetje creoline, in de aars van de dode en in zijn neusgaten om bederf te weren. Dat was werk van de lijkwassers uit de oude tijd.’ (B728)
 
‘Mensen die veel kwaadspreken, steken bij hun dood de tong uit, die zo lang wordt, dat hij tot op de borst reikt.’
 
‘Vrouwen die op dodebezoek gingen, namen vroeger soms een stukje ui mee, achter het oor gestoken; konden ze moeilijk huilen, dan knepen ze er even op en kregen tranen in de ogen.’ (B1132)
 
Het weeklagen bij een dode, joramentu, is iets waaraan de Europeaan niet kan wennen. Hij kan het niet waarderen en de echtheid ervan niet aanvoelen. De huilers laten zich in een nagenoeg zwijgend gezelschap volledig gaan in luid jammeren en roepen. Van de gezichten der aanwezigen is af te lezen, dat zij het als volkomen echt zien en onder de indruk komen.
 
In de begintijd van Nieuwpoort gebeurde het wel eens, dat iemand op het werk om het leven kwam; was dat een man van Bandabao, dan droeg men hem te voet naar zijn huis.
 
‘In de tijd van de kabouter stierven veel mensen, eens drie op een dag in …

Om de volledige tekst te kunnen lezen dient u een gratis account aan te maken.